De ‘keuze van geloof’ vs. totale verdorvenheid

Met betrekking tot recente discussies

Abjan van Meerten
5 min readMar 8, 2023

Veel mensen lijken te veronderstellen dat, als het evangelie verkondigd wordt, mensen een beslissing van geloof of ongeloof kunnen nemen waar hun redding van afhangt: als ze ervoor kiezen te geloven, worden ze gered; als ze ervoor kiezen om niet te geloven, worden ze niet gered. Redding ligt in de handen van de mens. Dit voorwaardelijke systeem stelt het handelende individu centraal, dat rationeel, voluntaristisch en bekwaam (genoeg) wordt gedefinieerd.

Dit is echter een fundamenteel on-Calvinistische (en libertarische) veronderstelling. Volgens Paulus kunnen mensen deze keuze niet maken omdat ze fundamenteel onbekwaam zijn, dat wil zeggen totaal (d.w.z. fundamenteel) verdorven. Hun denken is zinloos, hun verstand is verduisterd en hun hart is verhard; zij zijn verblind door de heerser van deze wereld; zij zijn onwetend en zonder God (zie Efe 2:1–3, 12; 4:17–22; zie ook Gal 4:8: “Vroeger, toen u God niet kende….”). Daarnaast is hun wil slaaf van de kwaadaardige kosmische krachten van Vlees, Zonde, Dood en de Wet (zie met name Rom 5–8).

Met andere woorden, mensen zijn irrationeel, hun geweten is verdorven, ze hebben geen vrije wil, en ze weten niet wat goed voor hen is (d.w.z. hun eigenbelang). Mensen zijn dus niet alleen ethisch onbekwaam (ze zondigen) maar ook epistemologisch onbekwaam (ze weten niet wat goed en kwaad is, en Wie God is). Dit wordt wellicht het duidelijkst verwoord in 1 Johannes 2:11:

“Maar wie zijn broeder haat, is in de duisternis en wandelt in de duisternis, en weet niet waar hij heen gaat, omdat de duisternis zijn ogen verblind heeft.”

Deze ‘totale verdorvenheid’ heeft grote impact op de verkondiging van het evangelie.

  • Ten eerste kan de mens de waarheid over God niet afleiden uit de kosmos, noch kan hij Gods Wet afleiden uit zijn geweten. Als er al zoiets bestond als ‘Godskennis’ en ‘kennis van goed en kwaad’, dan heeft de zondeval daar een eind aan gemaakt (en Luther en Calvijn zullen het hier met mij eens zijn!). Vleselijke mensen hebben geen accurate kennis over God, zoals Romeinen 1:18–32 lijkt te impliceren: dat Hij bestaat, dat Hij de enige God is (monotheïsme), dat Hij de schepper is (creationisme), dat Hij een werkverbond heeft gesloten met de mens in de Wet, dat die Wet aniconisme, sabbat, monogamie, etc. voorschrijft, dat God ooit mensen zal oordelen voor het houden daaraan, etc. Al deze dingen, als ze al ooit uit de natuur te halen waren, zijn nu verborgen door het verstand van de mens zelf.
  • Ten tweede, de mens is niet alleen fundamenteel onwetend over God en Zijn Wet, maar ook over zichzelf. Geen mens in de ongeredde staat kan ooit zijn eigen (barre) situatie ontdekken door zijn eigen redeneringen of zijn angstige geweten.
  • Ten derde, de mens kan al deze kennis ook niet afleiden uit de Schrift of de verkondiging van het evangelie zonder te delen in de Geest van Christus. De Wet mag dan wel een spiegel zijn, maar de vleselijke, Adamische mens is stekeblind.

Kortom, totale verdorvenheid sluit elke nauwkeurige reflectie over God, de Wet of zelf uit buiten de geredde, vernieuwde staat. Daarom zal geen ongered mens ooit van zichzelf wanhopen en zich zo in de positie stellen om het evangelie te ontvangen. Natuurlijk kunnen zij wel wanhopen om wat voor (vleselijke) redenen dan ook (met name het vooruitzicht van eeuwige straf natuurlijk!), maar dat brengt hen niet dichter bij of verder weg van verlossing.

Met andere woorden, totale verdorvenheid blokkeert de menselijke beweging van de Wet naar het Evangelie. Mensen kunnen niet weten dat ze gered moeten worden totdat ze gered zijn, d.w.z. wedergeboren. De Wet, of het menselijke probleem, kan pas worden herkend als het Evangelie, Gods oplossing, is toegepast. Alleen geredde mensen kunnen en begrijpen in feite wie God is, wat zijn Wet is, en, terugblikkend, wie zij zelf waren in Adam en nu zijn in Christus. Al deze kennis is onmogelijk te verkrijgen door vooruitblikkende niet-geredde mensen; immers, ‘de waarheid is [alleen] in Christus’ (Ef 4:21).

En zelfs al zou de vleselijke mens oprecht wanhopig worden voor verlossing en begrijpen wat dat inhoudt— een pure hypothese — dan zou hij niet in staat zijn die zich toe te eigenen, omdat er ontologisch niets veranderd is: hij is nog steeds ethisch incapabel en kan dus niet uit zichzelf ‘kiezen’ om te geloven en daarmee God te gehoorzamen (iets dat ethisch zeker niet neutraal is, en ook niet simpel). Aangezien de menselijke wil nog steeds ‘gebonden’ is, kan menselijke besluitvorming dus geen beslissende rol van betekenis spelen in het bekeringsproces. De mens kan dus uit zichzelf geen vooruitgang boeken op weg naar verlossing; God moet eerst ingrijpen. Redding ligt dus in de handen van God — onvoorwaardelijk.

Er is een causaal verband dat loopt van de wedergeboorte naar het geloof dat niet kan worden omgekeerd. In de wedergeboorte verandert God de mens onvoorwaardelijk. De mens wordt gekruisigd en opgewekt met Christus; de wil wordt bevrijd, het verstand verlicht, en het hart vernieuwd om God te gehoorzamen in geloof. Kortom, geloof (inclusief vertrouwen, trouw, gehoorzaamheid, liefde, etc.) is niet het middel waardoor iemand gered wordt, maar het teken dat iemand gered is en deel heeft aan de Christus die trouw was tot in de dood.

Toevoeging 16 maart:

Mensen kunnen geen waarheid hebben zonder de Geest, en geen Geest zonder Christus, en geen Christus zonder redding. De waarheid over God en de mens is alleen geestelijk te onderscheiden; en de Geest is onscheidbaar van Christus; en Christus is de locus van reddende transformatie.

Niemand kan zeggen, ‘Jezus is Heer’, behalve door de Geest (1 Kor 12:3) — en, zouden we kunnen toevoegen, niemand kan zeggen ‘Ik heb redding nodig’, behalve door de Geest — en waar de Geest van de Heer is, is vrijheid (2 Kor 3:17), leven en vrede (Rom 8:6).

Daarom is theologie, en daarmee geloof in Christus als Heer, altijd retrospectief: het kijkt terug op de verloren staat buiten Christus vanuit de geredde staat in Christus. Het kijkt terug als bevrijd kind op slavernij — en dus niet vooruit als slaaf naar bevrijding en aanneming tot kind.

(Natuurlijk kijken gelovigen ook vooruit, namelijk naar de wederkomst en de vervulling van Gods reddende werk. Maar dit is vooruitkijken naar Christus vanuit Christus. Het gaat niet om een redding die toegeëigend moet worden, maar een die al geschonken is in Christus en daarom een vaste hoop is — ‘in deze hoop zijn wij gered’ [Rom 8:24].)

Geen slaaf kan zich bevrijding toe-eigenen (door Jezus als ‘mijn Heer en redder’ ‘aan te nemen’); de hele notie van toe-eigening veronderstelt een rationeel en capabel individu.

Jezus hoeft niet ‘mijn’ Heer te worden door middel van mijn uitoefening van geloof; Hij is Heer, en dus ook de mijne, en de Geest opent de ogen voor deze bevrijdende werkelijkheid.

In de woorden van Louis Martyn (en Ernst Käsemann): het evangelie is geen menselijke mogelijkheid, maar goddelijke kracht.

Toevoeging 4 mei:

Op het moment dat je ‘als’ zegt (‘Als je gelooft…’), heb je het ofwel tegen mensen die er niks mee kunnen, ofwel mensen die er niks mee hoeven (maar er wel door verzekerd worden).

Toevoeging 5 mei:

Er is geen Wetkennis en zelfkennis (incl. zondekennis) zonder Godskennis.

Er is geen Godskennis zonder Christuskennis.

Er is geen Christuskennis zonder Woordkennis-door-de-Geest-in-de-kerk (= geloof).

Er is geen Woordkennis-door-de-Geest-in-de-kerk (geloof) zonder wedergeboorte.

Positief gesteld: wedergeboorte => Woordkennis-door-de-Geest-in-de-kerk (geloof) => Christuskennis => Godskennis => Wetkennis en zelfkennis (incl. zondekennis).

--

--

Abjan van Meerten

Thoughts on the liberating theology of Paul and the universal love of God